Niveau 2 (A2) – Grammatica en woordenschat Your email address: Your name: Start Test 1. de auto – de auto’s de school de schoolen de schools de schollen de scholenQuestion 1 of 37 2. het raam de ramen de raams de raamen het ramenQuestion 2 of 37 3. de bakker de bakkers de bakkeren de baker de baakersQuestion 3 of 37 4. Heb je zin om naar het café te gaan? Nee, ik heb geen zin om naar het café te gaan. Heeft mevrouw Jansen kleinkinderen? Nee, ze heeft kleinkinderen niet. Nee, ze geen kleinkinderen heeft. Nee, ze niet heeft kleinkinderen. Nee, ze heeft geen kleinkinderen.Question 4 of 37 5. Heb je gisteren met Paul gesproken? Nee, ik heb hij niet gesproken. Nee, ik heb hem niet gesproken. Nee, ik hem niet heb gesproken. Nee, ik niet hem gesproken heb.Question 5 of 37 6. Is dat je nieuwe tas? Nee, dat is hem niet. Nee, dat is geen nieuwe tas. Nee, die is niet hem. Nee, die is geen nieuwe tas.Question 6 of 37 7. Heb je de nieuwste film van The Lord of the Rings al gezien? Nee, ik heb hem al gezien. Nee, die heb ik nog niet gezien. Nee, daarvan heb ik nog niet gezien. Nee, die heb ik gezien nog niet.Question 7 of 37 8. mogen Ik mag zijn fiets niet lenen. meehelpen Toen Pieter ____________________, ging het veel sneller. hielp mee meehielp helpte mee meehelpteQuestion 8 of 37 9. luisteren Volgens mij heb je helemaal niet goed ____________________. geluistert geluisterd luisteren luisterdeQuestion 9 of 37 10. gebeuren Het _____________________ heel regelmatig dat John te laat komt. gebeurt gebeurd is gebeurd heeft gebeurdQuestion 10 of 37 11. vinden _____________ u dat een mooi boek, mevrouw Van Hulst? vind vindt vinden hebt gevondenQuestion 11 of 37 12. krijgen Alle kinderen hebben veel cadeautjes van Sinterklaas _________________. gekrijgen gekregen gekrijgd gekreegdQuestion 12 of 37 13. opeten Wie heeft mijn chocoladeletter _____________________? opgeëten opgeëet gegeten op opgegetenQuestion 13 of 37 14. herinneren Ik kan me zijn naam niet meer _____________________. herinneren herinnerde geherinneren herinnerdQuestion 14 of 37 15. betalen Wie heeft de kaartjes voor de film _____________________? gebetaald betalen betald betaaldQuestion 15 of 37 16. Begin met het vetgedrukte woord en verander de vorm van het werkwoord als dat nodig is. Bij die supermarkt – je – moeten – wachten – lang. Bij die supermarkt moet je lang wachten. Meneer Hendriks, hoe laat – het examen – volgende week – beginnen? Meneer Hendriks, hoe laat begint volgende week het examen? Meneer Hendriks, hoe laat volgende week begint het examen? Meneer Hendriks, hoe laat het examen volgende week beginnen? Meneer Hendriks, hoe laat beginnen het examen volgende week?Question 16 of 37 17. Zij – volgende week – naar Maastricht – gaan – met de trein. Zij volgende week naar Maastricht gaat met de trein. Zij gaan volgende week met de trein naar Maastricht. Zij naar Maastricht volgende week gaat met de trein. Zij met de trein gaan volgende week naar Maastricht.Question 17 of 37 18. Wij – de afgelopen drie maanden – hebben – studeren – veel. Wij hebben de afgelopen maanden veel gestudeerd. Wij hebben veel gestudeerd de afgelopen maanden. Wij de afgelopen maanden veel hebben gestudeerd. Wij veel hebben gestudeerd de afgelopen maanden.Question 18 of 37 19. De docent zegt dat – het examen – zullen – beginnen – om negen uur. De docent zegt dat om negen uur zal het examen beginnen. De docent zegt dat zal beginnen het examen om negen uur. De docent zegt dat het examen om negen uur zal beginnen. De docent zegt dat het examen zal om negen uur beginnen.Question 19 of 37 20. lief De dochter van mijn zus is een erg _____lief_____ meisje. mooi Van wie is dat ______________ boek? mooi mooie moieQuestion 20 of 37 21. slim Mark is een _____________ jongen, hij weet echt veel. slim slimme slimeQuestion 21 of 37 22. groot We zijn op zoek naar een _________________ huis. groot groote groteQuestion 22 of 37 23. lekker Van wie zijn die ______________ koekjes? lekker lekkere lekkerreQuestion 23 of 37 24. Ik hou wel van koffie, maar ik heb nu __zin______ in een kopje thee. Ik kom morgen niet naar de cursus _________________ ik een afspraak met mijn huisarts heb. omdat want daarom sindsQuestion 24 of 37 25. _____________ week heb ik zo hard gewerkt dat ik nu echt even moet uitrusten. dit vorige deze volgendeQuestion 25 of 37 26. Dit is de docent _________________ Spaans geeft. wie dat die welkeQuestion 26 of 37 27. _________________ ik mijn huiswerk maak, luister ik vaak ook naar de radio. toen om tijdens alsQuestion 27 of 37 28. Ben je weleens in het Rijksmuseum in Amsterdam geweest? – Nee, _____________ ben ik nog nooit geweest. er dat daar daarnaartoeQuestion 28 of 37 29. We ______________ gisteren naar Katwijk gefietst. zijn hebben hadden moestenQuestion 29 of 37 30. Is deze tas van _________? jouw jou jijQuestion 30 of 37 31. Nee, die tas is niet van mij, maar van _________. hem zijn hijQuestion 31 of 37 32. Dag meneer De Boer, hoe gaat het met _________? uw jou uQuestion 32 of 37 33. _________ zijn de aantekeningen van het college van vorige week. Deze Die DitQuestion 33 of 37 34. _______________ dames willen graag met u dansen. Dit Dat DezeQuestion 34 of 37 35. Vanavond komen mijn collega’s met ___________ vrouwen. hun hen zijnQuestion 35 of 37 36. Mijn ramen zijn vies, ik moet __________ schoonmaken. hen ze hunQuestion 36 of 37 37. Hij is twee kilo aangekomen _________ hij getrouwd is. en sinds alsQuestion 37 of 37 Loading…